Begrippen Mariafeesten

Maria Tenhemelopneming of Maria Assumptie wordt gevierd op 15 augustus. In Nederland wordt het feest ook wel eens Maria-Hemelvaart genoemd. Gevierd wordt dat Maria, de moeder van Jezus (en dus: de moeder van God), na haar aardse leven te hebben voltooid in de hemel werd opgenomen.

Meimaand – Mariamaand

In de tijd van het Romeinse Rijk (ongeveer 509 voor Christus – 476 na Christus) werd de meimaand vernoemd naar de Romeinse moedergodin Maia. In 394 na Christus werd het christendom de staatsgodsdienst in het Romeinse Rijk - daarom spreken we nu ook nog altijd van de Rooms (dat is: Romeinse) katholieke Kerk. In de vroege Middeleeuwen (dus vanaf 476 na Christus) was het gebruik geworden om mei toe te wijden aan Maria. De Meimaand werd op die manier ‘gekerstend’ (dat is: christelijk gemaakt).

 

Oktober – Tweede Mariamaand

Oktober wordt beschouwd als de tweede Mariamaand. Dit is ontstaan vanuit het liturgische feest van Maria van de Rozenkrans (7 oktober). Op die dag versloegen christelijke legers de Ottomanen. Dat lukte, zo geloofden zij, door de voorspraak die Maria voor hen deed bij God. De legers hadden Maria om haar hulp gevraagd door het bidden van de Rozenkrans. De Rozenkrans is een gebed waarin onder meer 150 keer het Weesgegroet wordt opgezegd. In de negentiende eeuw werd de oktobermaand officieel de tweede Mariamaand.

 

Wegbereider

De term ‘wegbereider’ betekent zoveel als: voorbereider. Het is de term waarmee Johannes de Doper wordt bedoeld. Over Johannes de Doper vertelt onder andere de evangelist Johannes (dat is dus een andere Johannes dan Johannes de Doper). Johannes de Doper doopte mensen in de rivier de Jordaan, als teken dat de mensen het kwaad achter zich wilden laten door afwassing met water en dat ze zich wilden richten op het goede, op God.

De evangelist schrijft dat deze Johannes over Jezus het volgende heeft gezegd: “Ik doop met water, maar onder u staat Hij die gij niet kent, Hij die na mij komt; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken.” (Joh 1, 26,27) En: “Ik heb de Geest (dat is de Geest van God) als een duif uit de hemel zien neerdalen en Hij bleef op Hem rusten.  ... Ik heb het zelf gezien en ik heb getuigd: Deze is de Zoon van God.” (Joh 1, 32-34)

 

Heilige Maagd

Hiermee wordt Maria, de moeder van Jezus aangeduid. Het woord ‘heilig’ betekent: gewijd, volmaakt. In de eerste plaats is God heilig. Maar ook gelovigen kunnen heilig worden door aan God gehoorzaam te zijn. Maria is de ultieme heilige onder de gelovigen, omdat zij God gehoorzaam was door Jezus te ontvangen, te baren en op te voeden. (Jezus is: God, de Zoon – katholieken geloven in een God die bestaat uit drie ‘personen’: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest)

Het woord ‘maagd’ wijst erop dat Maria niet in verwachting raakte door een man, maar dat zij Jezus ontving door de Heilige Geest en ze bleef maagd. De maagdelijkheid van Maria verwijst in geestelijke zin ook naar haar zuiverheid in voelen, denken en handelen. In 1854 kondigde de paus Maria’s zuiverheid af als een ‘dogma’ (een geloofswaarheid) over Maria’s ‘onbevlekte ontvangenis’. Dat wil zeggen dat Maria al vanaf haar geboorte ‘zonder zonde’ was.

 

Moeder van God

Maria is de Moeder van God, in het Oudgrieks: Theotokos. Als mens ontving ze van God (dat is: God de Vader), door de inwerking van Gods Geest (dat is: God de Heilige Geest), haar kind Jezus (dat is: God de Zoon). Als mens baarde Maria dus God (de Zoon, dat is: Jezus). Katholieken noemen dat de ‘menswording’ (ook wel: incarnatie, of: vleeswording) van God. Jezus was dus waarlijk mens en tegelijkertijd ook werkelijk God. Dit geloof, dat Jezus een mens was en tegelijkertijd ook God, is een mysterieuze kern van het christelijke geloof. Maria staat als zijn moeder en dus als Moeder van God, het allerdichtst bij dat idee: God werd mens in Jezus.

 

Evangelist

Met deze term worden de schrijvers aangeduid van de vier geschiedenissen in de bijbel die vertellen over Jezus. Het zijn: Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes. Ze vertellen alle vier, maar alle vier met eigen accenten, waar Jezus vandaan komt, wat Hij deed, wie Hem volgden en wat er met Hem is gebeurd. Deze vier teksten in de bijbel worden de evangeliën genoemd. Het woord evangelie is afgeleid van het Oud Griekse ευαγγελιον (evangelion), dat 'goede boodschap' betekent. Anders dan sommige protestanten, die ook wel hedendaagse, protestantse predikers soms aanduiden als ‘evangelist’, zijn er voor katholieken maar vier evangelisten.

 

De Heilige Geest

Katholieken geloven in één “God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde” – maar ook in: “Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer, die ontvangen is van de heilige Geest” (uit de apostolische geloofsbelijdenis).
Als katholieken gaan bidden maken ze eerst een kruisteken, Ze raken daarbij voorhoofd, hart en beide schouders aan en daarbij zeggen ze: in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest – Amen. Dit betekent: we bidden uit naam van de Ene God, die is: Vader, Zoon en Geest tegelijkertijd.

 

Heilsgeschiedenis

Er is een geschiedenis van de mensheid als geheel. Katholieken onderscheiden daarbinnen nog een bijzondere geschiedenis: de geschiedenis van het ‘heil’, de geschiedenis van het Volk van God.

Het woord ‘heil’ is afkomstig van een woord dat ‘heel’ betekent. Met het woord ‘heilsgeschiedenis’ verwijzen christenen ook naar de ‘gebrokenheid’ van de geschiedenis van de mensheid. Er is zoveel niet goed gegaan. Nog dieper verwijzen christenen naar de ‘gebrokenheid’ van de schepping, waarin de sterfelijkheid zorgt voor eindigheid en lijden. Christenen geloven dat de schepping niet zo is bedoeld door God: als God goed is, dan heeft Hij de dood niet gewild. De heilsgeschiedenis is dan dat deel van de geschiedenis waarin God eraan werkt de gebrokenheid weer te helen.

Dat begon met de uitverkiezing van de aartsvaders Abraham, Isaac en Jakob (deze laatste was de vader van wat het volk Israël werd), waarover het Oude Testament van de bijbel vertelt. Vervolgens vertelt de bijbel de geschiedenis van dit volk: de slavernij en de uittocht uit Egypte, het vestigen in het beloofde land en de tegenslagen van de ballingschap en verstrooiing van het uitverkoren volk. Daarna volgt de geboorte van Jezus in het Nieuwe Testament van de bijbel, Zijn leven, dood en verrijzenis. De heilsgeschiedenis zet zich voort tot in het heden, in allen die in God geloven en hopen op een “nieuwe hemel en een nieuwe aarde” (Openb. 21, 1), waar “Hij (dat is: God) … alle tranen van hun ogen (zal) afwissen, en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.” (Openb. 21, 4)

 

Latijnse vertaling bijbel

De Vulgaat is de Latijnse Bijbelvertaling die Sint Hiëronymus in opdracht van paus Damasus tussen 390 en 405 maakte. De Vulgaat dankt zijn naam aan de uitdrukking versio vulgata, wat betekent: "volkse versie". De Vulgaat werd gemaakt om een betere vertaling te hebben dan oudere, Oud Latijnse vertalingen. De Vulgaat was de eerste en eeuwenlang ook de enige, bijbelvertaling die het Oude Testament uit het oorspronkelijke Hebreeuws vertaalde, in plaats van uit de Griekse tekst, de Septuagint. Het Concilie van Trente koos de Vulgaat in 1546 als de enige gezaghebbende vertaling, met als gevolg dat nieuwe vertalingen van het Oudgriekse Nieuwe Testament en het Hebreeuwse Oude Testament pas na de encycliek (rondzendbrief) Divino Afflante Spiritu van paus Pius XII uit 1943, toegestaan werden.

 

Lofzang

Dat is een lied dat gezongen wordt om God te vereren, met andere woorden: te loven. In een lofzang wordt gezegd dat God groots is en goed, en er worden argumenten gegeven waarom dat zo is.

 

Getijdengebed

In kloosters bestaan er vaste tijden waarop vaste gebeden gezegd worden. Deze tijden noem je de getijden. Zo heb je de metten om middernacht, de lauden rond zonsopgang, de priem rond zes uur ’s ochtends, de terts rond negen uur, de sext rond het middaguur, de none rond drie uur ’s middags, de vespers rond vijf uur en tenslotte de completen om acht uur. Buiten de kloosters kennen katholieken ook gebedstijden, zoals voor het Angelus (zes uur ’s ochtends, twaalf uur ‘s middags en zes uur ’s avonds). Ook zijn er gebeden voor voor en na de maaltijden. 

Tenhemelopneming en hemelvaart

Er is een belangrijk verschil tussen de tenhemelopneming van Maria en de hemelvaart van Jezus Christus. Bij de tenhemelopneming werd Maria, zoals Jezus bij zijn hemelvaart, met lichaam en ziel (met lichaam en al) in de hemel opgenomen. Dat betekent dat haar lichaam niet op aarde is terug te vinden in een graf: het lichaam is weg - naar de hemel gegaan.
Maar anders dan bij Jezus’ hemelvaart, werd Maria door Gods ingrijpen opgenomen in de hemel. Jezus ging ‘op eigen kracht’ naar de hemel - omdát Hij zelf God is (namelijk: God de Zoon, één van de drie ‘personen’ in de Drie-ene Godheid).

Hierom is het onjuist om te spreken van Maria Hemelvaart.

De hemel

Met ‘de hemel’ wordt in het christelijke geloof niet bedoeld: de lucht of het heelal. De hemel is een ander deel van God’s schepping – de schepping bestaat dus uit zowel ‘de aarde’ als uit ‘de hemel’. Je kunt de hemel dus het beste begrijpen als een andere dimensie, een dimensie waar mensen niet zomaar toegang tot hebben en die wij niet kunnen zien. De hemel is in het christelijke geloof de woonplaats van God en we weten er dus eigenlijk niets vanaf, behalve dan wat sommige bijbelse personen zagen in visioenen.

Hierbij is het van betekenis je te realiseren dat onze taal eigenlijk tekortschiet om de hemelse dimensie te beschrijven. Engelen zijn bijvoorbeeld schepselen die in de hemel bestaan. Hiervan vertellen verschillende bijbelboeken dat ze een enkele keer ‘verschenen’ aan mensen, meestal om een boodschap van God over te brengen aan mensen. Denk maar aan de engel die Maria kwam vertellen dat zij een kind zou krijgen, dat zij Jezus moest noemen. Andere voorbeelden van hemelingen ( dat zijn hemelse wezens) zijn de zogenaamde ‘vier dieren’ of ‘levende wezens’ die om Gods ‘troon’ staan, volgens het visioen van de profeet Ezechiël:

“In de wolken tekenden zich gestalten af die op vier levende wezens geleken. Ze zagen er als volgt uit: ze leken op mensen,  maar hadden elk vier gezichten en vier vleugels;  hun benen waren recht en hun voeten leken op de hoeven van een kalf.  Onder de vleugels waren bij de vier op zij mensenhanden zichtbaar. De gezichten van de vier wezens evenals hun vleugels,  die met elkaar verbonden waren, wendden zich niet als ze zich voortbewogen; ze bewogen zich recht voor zich uit.  De gezichten van de vier wezens leken van voren op dat van een mens, rechts leken ze op dat van een leeuw, links op dat van een stier en van achteren op dat van een arend.  Twee van hun vleugels waren naar boven uitgestrekt en raakten elkaar, de twee andere bedekten hun lichaam.  Ze bewogen zich recht voor zich uit; ze gingen waarheen de geest hen dreef en keerden zich niet om als ze zich voortbewogen.  Tussen de levende wezens was iets dat op brandende kolen leek, op fakkels die tussen de levende wezens op en neer flitsten; het vuur laaide hoog op en er schoten bliksemstralen uit.  De levende wezens zelf vlogen heen en weer als bliksemschichten.” (Ez. 1, 5-14)


Deze ‘vier dieren’ werden later (vanaf de derde eeuw) toegekend als symbolen aan de vier Evangelisten: Matteüs (Mens), Marcus (Leeuw), Lucas (Stier) en Johannes (Adelaar).

De verrijzenis van Jezus in de vier Evangeliën

In de vier geschiedenissen van Jezus’ leven en optreden die in de bijbel staan, de Evangeliën, wordt de verrijzenis van Jezus na zijn dood door kruisiging als volgt verteld:
Maria van Magdala en ‘de andere Maria’ (de moeder van Jakobus) gingen naar Jezus’ graf. Marcus vermeldt dat ook Salome erbij was. Lucas noemt ook nog Johanna. Johannes noemt alleen Maria van Magdala. Zij zien daar het graf leeg op een engel na. Volgens Lucas en Johannes waren het twee engelen. De engel zegt hun dat Jezus is opgestaan uit de dood en dat zij het aan de leerlingen moeten gaan vertellen. De vrouwen gaan geschrokken naar de discipelen van Jezus om het hun te vertellen, maar onderweg komen zij de weer levende Jezus zelf tegen.

Volgens Marcus en Johannes verscheen Jezus echter alleen aan Maria van Magdala. Lucas vermeldt deze verschijning niet. Lucas vertelt dat Petrus direct ging kijken nadat hij de vrouwen had gehoord, omdat hij hen niet geloofde. In het graf vond hij alleen de lijkwade terug. Johannes vertelt dat Petrus niet alleen ging, maar dat Johannes ook ging kijken. Johannes vermeldt niet alleen de lijkwade maar ook nog een aparte zweetdoek, die Jezus’ hoofd had afgedekt.

De Berg Sion, de Tempelberg, de berg Moria of de Olijfberg

De stad Jeruzalem ligt op een berg: deze wordt van oudsher de berg Sion genoemd. Op deze berg heeft Abraham zijn zoon Isaac willen offeren en koning David is op deze berg gaan wonen. Koning Salomon, de zoon van David, bouwde er de eerste Tempel voor God. Daarvoor verbleef God in een speciaal daarvoor bestemde tent. Er bestaan overigens dus verschillende namen voor die berg, die ook verschillende uitlopers heeft, die in verschillende tijden, verschillend bebouwd en gebruikt werden.

De ongelovige Tomas

Dit is de Apostel waar de Evangelist Johannes van vertelt dat hij er niet bij was toen Jezus aan zijn leerlingen verscheen na zijn dood en verrijzenis (Joh. 20, 24). Tomas kon  niet geloven dat ze Jezus hadden gezien en hierom wordt hij ook wel de ongelovige Tomas genoemd. Acht dagen later was Tomas er wél bij toen Jezus opnieuw verscheen aan zijn leerlingen “terwijl de deuren gesloten waren”. (Joh, 20, 26) “Vervolgens zei Hij tot Tomas: “Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde, en wees niet langer ongelovig, maar gelovig.”  Toen riep Tomas uit: “Mijn Heer en mijn God!” (Joh. 20, 27-28).

Discipelen (leerlingen) en Apostelen

Jezus had leerlingen of apostelen. Een Apostel is een leerling (apostel) die door Jezus werd uitgezonden om het evangelie te verspreiden: “Hij stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken.” (Mc 3, 14) Het waren: Simon Petrus, Jakobus de zoon van Zebedeüs en Johannes zijn broer, Andreas, Filippus, Bartolomeus, Matteüs, Tomas, Jakobus de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon de IJveraar en Judas Iskariot, die Hem heeft overgeleverd. (Mc. 3, 16-19). Judas werd vervangen door Mattias (Hand. 1, 26). De term apóstolos betekent in het Nieuwe Testament van de bijbel: afgezant, iemand die uit een gedelegeerde autoriteit handelt.

De katholieke kerk is gefundeerd op de zogenaamde Apostolische Opvolging. Dat betekent dat de Apostelen steeds opvolgers hebben aangewezen en gezonden. Deze kennen we tegenwoordig als onze bisschoppen.

Laatste Oordeel

Het zogenaamde Laatste Oordeel is het moment waarop Jezus over alle mensen uit heden en verleden zal oordelen aan het einde der tijden. Dit wordt op verschillende plekken in het Nieuwe Testament in de bijbel genoemd en voorspeld. Naast het Laatste Oordeel bestaat er ook het zogenaamde bijzonder oordeel. Iedere mens wordt direct na diens dood al geoordeeld door God en diens ziel gaat op basis daarvan naar de hemel, de hel of naar het vagevuur.

Als het gaat over de mens en de dood is er sprake van: lichaam, ziel en geest. De verhouding tussen de ziel en de geest is misschien het ingewikkeldst om te definiëren. Geest (in het Latijns “animus”) is het denken en voelen, en ziel (in het Latijns “anima”) is het zogenaamde ‘levensbeginsel’, het zijn. Het levensbeginsel, en het denken en voelen, zijn met elkaar verweven in het lichaam. De idee is nu dat van deze drie, alleen de ziel na de dood blijft ‘leven’.

In het christelijke geloof geldt daarbij het volgende: Als je goed hebt geleefd gaat je ziel naar God, naar de hemel. Was je echt slecht en kwaadaardig, dan ga je naar de hel, de plek waar God niet is. Het vagevuur is een voorportaal van de hemel. Hier ga je heen als je nog niet helemaal ‘een heilige’ was in je leven, maar ook weer niet honderd procent boosaardig. Je fouten, tekortkomingen en je zwakheden worden in het vagevuur uitgeboet, weggezuiverd – zodat je uiteindelijk toch naar God in de hemel mag gaan. Pas na het Laatste Oordeel zal “de verrijzenis van het lichaam” genoemd in de Apostolische Geloofsbelijdenis plaatsvinden en krijgen de goede mensen (en dus ook degenen die hun zonden, tekortkomingen en zwakheden hebben uitgeboet in het vagevuur) het eeuwig leven op de nieuwe aarde. (Openb. 21,1) De slechte mensen sterven daar de zogenaamde tweede dood. (Openb. 21, 8)

In de bijbel komen deze drie vormen van het voortleven van je ziel na de dood niet in directe zin voor. De hemel is daar de dimensie waarin God ‘woont’. De hel komt slechts op enkele plekken voor en wordt dan meestal de ‘uiterste duisternis’ of het ‘eeuwige vuur’ genoemd. Het vagevuur, als tussenvorm, wordt tijdens een Concilie van Lyon in 1274 voor het eerst bevestigd waarbij werd gesteld dat sommige geredde zielen na hun dood zuivering behoeven en dat deze zielen baat hebben bij de gebeden en vrome plichten die de levenden voor hen verrichten .

De term hel komt in de bijbel ook wel voor als het Gehenna, de plaats in de omgeving van Jeruzalem waar ooit kinderoffers aan de afgod Moloch plaatsvonden en waar in latere tijden mensen begraven werden. De zin uit de Apostolische geloofsbelijdenis: “die (Jezus) nedergedaald is ter helle”, verwijst naar een dergelijk idee van de hel – namelijk als de ‘onderwereld’ of de plek waar de doden zijn: het Gehenna. Hiermee wordt dus niet bedoeld de hel als de ultieme straf voor het kwade.

De Oosterse en de Westerse kerk

De bisschoppen van Rome, Alexandrië en Antiochië zijn zogenaamde patriarchen. Patriarchen zijn bisschoppen met een zeker gezag onder de andere bisschoppen. In 451 werden de bisschoppen van Constantinopel en van Jeruzalem ook patriarchen gemaakt. De patriarch van Rome (de paus) heeft het hoogste gezag, omdat deze de opvolger is van de Apostel Petrus. Rome was bovendien de hoofdstad van het Romeinse Rijk. In 380 werd het christendom de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk en dat heeft veel gebruiken en organisatie in de Kerk mede bepaald.

De Romeinse keizer Diocletianus had het Romeinse Rijk in 285 bestuurlijk in een oostelijk en westelijk deel opgedeeld omdat het zo groot was. Keizer Constantijn verhuisde in 330 van Rome naar Byzantium (Constantinopel), dat zo een tweede bestuurlijk centrum werd. Aan het eind van de vijfde eeuw leidden de invallen van vreemde volksstammen tijdens de Grote Volksverhuizing tot de Val van Rome en het einde van het West-Romeinse Rijk. In het westen was het Latijn de voertaal, in het oosten het Grieks. Na de val van het West-Romeinse Rijk begon het aantal mensen dat zowel Grieks als Latijn sprak in Constantinopel af te nemen. Hierdoor werd de communicatie tussen oost en west steeds moeilijker.

In 1053 kwam kardinaal Humbertus van Silva Candida in het bezit van een brief van Leo aartsbisschop van Ohrid waarin hij bepaalde gebruiken binnen de kerk van Rome, de Westerse kerk hekelde. Humbertus vertaalde deze brief voor paus Leo IX, die er een antwoord op schreef. De paus stuurde Humbertus en twee andere kardinalen, Frederik van Lotharingen en Pietro Alfiero, met zijn brief naar Constantinopel. De patriarch van Constantinopel, Michaël Cerularius, wantrouwde de drie kardinalen en noemde hen onhoffelijk en oneerlijk. In de tussentijd overleed paus Leo IX. De kardinalen en de patriarch kregen steeds meer ruzie. Op 16 juli 1054 excommuniceerden de kardinalen de patriarch, voorafgaand aan de mis in de Hagia Sophia in Constantinopel. Vier dagen later volgde de excommunicatie van Cerularius richting de kardinalen. Zo ontstond het zogenaamde Grote Schisma tussen de Oosterse katholieke kerk en de Westerse katholieke kerk.

Pas in 1965 werden de wederzijdse excommunicaties van de kerkleiders officieel ingetrokken, maar de culturele en bestuurlijke verschillen tussen de twee delen van de katholieke kerk lijken inmiddels te groot geworden om ze weer helemaal samen te kunnen voegen. De sacramenten erkennen de Oosterse en Westerse katholieken inmiddels weer wel van elkaar. De Oosterse katholieken worden tegenwoordig vaak Oosters-orthodoxen genoemd. De Westerse katholieken worden nu meestal Rooms-katholieken genoemd.

Icon download file
Download